In 1242 stichtte gravin Johanna van Constantinopel het begijnhof in het Broek, een moerassig gebied buiten de eerste stadsomwalling dat paalde aan het Prinsenhof. Het begijnhof was een ommuurde stad in de stad, met een monumentale toegangspoort. De kerk met de dries vormde het centrum. Langs de smalle straten stonden conventen en huisjes met ommuurde voortuinen. De poorten in de muren sloten de huizen terdege af; een mooie getuige hiervan is de Provenierstersstraat.
In 1796, tijdens het Franse bewind, ging het begijnhof over naar het bestuur der Burgerlijke Godshuizen. Langzaam maar zeker raakte het ontmanteld.
Tussen 1864-1867 werden de begijnengrachten gedempt. Er werden nieuwe straten aangelegd en bij de verbreding van de bestaande straten zoals de Sophie Van Akenstraat, de Gravin Johannastraat en de Begijnhofdries verdwenen de voortuintjes. Het begijnhof, ooit een van de grootste van Europa, werd opgeslokt door de stad. In 1874 moesten de begijnen verhuizen naar Sint-Amandsberg. De monumentale toegangspoort werd afgebroken in 1879 en sedert 1926 doet ze dienst als ingang van het Bijlokemuseum.
De begijnhofkerk uit 1636-1641 werd de Sint-Elisabethparochiekerk. De meeste bewaarde huizen en conventen zijn 17de-eeuws en werden gebouwd in een traditionele stijl, ter vervanging van de vroegere houten huizen.
Typisch is de ossenbloedrode beschildering. Een aantal gebouwen is inmiddels gerestaureerd door particulieren, door het OCMW, door het stadsbestuur of door het Vlaams Woningfonds. Op 21 december 1994 werd het Sint-Elisabethbegijnhof of Groot Begijnhof beschermd als stadsgezicht.